Skip to the content

Commerciële stakingsvordering wegens met het gewestplan strijdige uitbating: kans op slagen?

two workmen

Op basis van artikel VI.104 Wetboek Economisch Recht (“WER”) is elke met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad waardoor een onderneming de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden, verboden. Elke benadeelde derde kan op grond van dit artikel een stakingsvordering instellen bij de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel. Zo kan men vorderen om een activiteit die wordt uitgevoerd in strijd met de gewestplanbestemming van het betrokken gebied, te laten stopzetten. 

In een artikel dat recentelijk werd gepubliceerd in het Tijdschrift voor Omgevingsrecht en Omgevingsbeleid (C. DE WOLF, “Commerciële stakingsrechter behoedzaam met het gevaarlijke wapen van artikel 159 GW”, TOO 2016, Nr. 4, Oktober – November – December 2016, 574) wordt een vonnis dd. 12 mei 2015 van de Rechtbank van Koophandel Brugge besproken waarbij dergelijke stakingsvordering werd ingesteld overeenkomstig artikel VI. 104 WER. 

In casu werd een stakingsvordering ingesteld tegen de uitbating van een tankstation te Zedelgem in een zone voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s van het gewestplan door een concurrerende tankstationuitbater. Overeenkomstig artikel 7.2.0, tweede lid van het Koninklijk besluit van 28 december 1972 dienen tankstations in deze zones een complementaire dienstverlenende functie te hebben ten aanzien van de aanwezige activiteiten. Bij gebrek aan dergelijke functie, betreft dit een activiteit die uitgevoerd wordt in strijd met de gewestplanbestemming en kan deze bijgevolg succesvol stopgezet worden door een beroep op artikel VI.104 van het WER. 

In casu werd de planologische verenigbaarheid van de uitbating eerst beoordeeld in het kader van een beroep bij de Vlaamse minister dat werd ingesteld door het gemeentebestuur van Zedelgem tegen de door de deputatie van de Provincie West-Vlaanderen verleende milieuvergunning. Het gemeentebestuur beriep zich hierbij op de onverenigbaarheid van het tankstation met de planologische bestemming van het gebied. 

Bij de behandeling van de stakingsvordering oordeelde de Brugse stakingsrechter vervolgens dat de vraag inzake de planologische verenigbaarheid van de uitbating reeds uitdrukkelijk werd beoordeeld in het kader van bovenvermeld beroep van het gemeentebestuur tegen de milieuvergunning. De stakingsrechter concludeerde bijgevolg dat het hem niet toekomt om opnieuw een toetsing inzake planologische verenigbaarheid door te voeren. 

Evenwel essentieel om op te merken is dat de concurrerende tankstationuitbater niet de eigenlijke exploitatie of de naleving van een vergunningsvoorwaarde aanvocht bij de Brugse stakingsrechter maar wel de wettigheid van de vergunning betwistte o.b.v. de exceptie van onwettigheid van artikel 159 GW. 

Door dit beroep op artikel 159 GW wordt op treffende wijze het spanningsveld tussen enerzijds de (korte) administratiefrechtelijke termijnen om administratieve rechtshandelingen te betwisten en anderzijds de (onbegrensde) termijn om zich op artikel 159 GW te beroepen voor de onwettigheid van administratieve rechtshandelingen, bloot gelegd.

Om de wettigheid van administratieve rechtshandelingen te betwisten beschikken rechtsonderhorigen immers over relatief korte termijnen. De ratio legis van deze beperking in de tijd is het optimaal vrijwaren van de rechtszekerheid. Echter kunnen partijen zich ad eternum beroepen op de exceptie van onwettigheid van artikel 159 GW. Hierdoor wordt de rechtszekerheid die men beoogt te bereiken voor administratieve handelingen echter volledig teniet gedaan. 

Gelet op dit spanningsveld, kan, zoals geheel terecht aangehaald in bovenvermeld artikel, de vraag gesteld worden of de exceptie van onwettigheid zoals deze op heden vervat is in artikel 159 GW niet moet worden begrensd of dat er minstens voorrang moet worden verleend aan het beginsel van rechtszekerheid. 

Deze vraag kan herleid worden tot de volgende hamvraag: Wenst de wetgever voorrang te verlenen aan het vrijwaren van de wederzijdse controlebevoegdheid of aan het garanderen van de rechtszekerheid? 

In casu kwam de Brugse stakingsrechter er niet toe zich over dit hete hangijzer uit te spreken aangezien hij botste op de discretionaire bevoegdheid van het bestuur. In de toekomst is het echter niet ondenkbaar dat een rechter zich over deze kwestie zal moeten buigen en desgevallend een pragmatisch antwoord zal dienen te geven. 

Auteur: Anneleen Vanderbauwhede 

Latest News

Share this

How can we help?

Discover our expertise